Sporen uit de Steentijd

In 1936 werd het Boeremapark officieel geopend. ‘Van een stuk drassig onaanzienlijk weiland werd een prachtig park gemaakt’, aldus het Nieuwsblad van het Noorden van 17 oktober 1936. In 1951 werd een ingang aan de Onnerweg gemaakt en aan de Parkweg. De ingang naar de bejaardenwoningen via de Middelhorsterweg werd in 1953 gemaakt bij het gereedkomen van het ‘kabouterdorp’. Tijdens deze werkzaamheden werd een strijdbijl uit de late steentijd gevonden. Door de onbekende vinder werd de bijl geschonken aan de heer Boelens, die destijds werkzaam was op de begraafplaats ‘Het Esserveld’. De bijl is in 1965 aangekocht door het Museum van Oudheden voor Provincie en Stad Groningen. De Boeremabijl wordt omschreven als ‘ fraaie strijdhamer van geelgroenzwart vezelig gesteente (Diabaas)’, aldus de inventarislijst van het museum. De bijl verbleef vervolgens in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis en is nu te bekijken (tot 2016) in het Hunebedcentrum in Borger.

Stel je voor, een strijdbijl, in het Boeremapark, waar ik de hond uitlaat, waar mensen achter de rollator een ommetje maken, een hamerbijl uit de tweede helft van de late steentijd! Die is dus gemaakt en gebruikt in de periode tussen 2400 en 2000 voor Christus.

Foto strijdbijl

De strijdbijl gevonden in het Boeremapark. Met dank aan Ernst Taayke van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.

Hoe zou de omgeving van het Boeremapark er toen uitgezien hebben? Misschien speelden er wel late steentijdkindertjes op de plek waar nu de hertenkamp is en was waar nu de Boeremabank is, een graanakker.

De steentijd of neolithicum is het begin van  akkerbouw en veeteelt en het ontstaan van permanente nederzettingen. Jagen, vissen en verzamelen was nu niet meer de voornaamste bron van voedselvoorziening zoals in de eeuwen daarvoor. Men gebruikte aardewerk en geslepen stenen bijlen. De eerste boerengemeenschappen in Nederland vestigden zich rond 5300 v. Chr. op de lössgronden in Zuid-Limburg. Noord-Nederland werd toen nog bewoond door nomadische jagers-verzamelaars. Rond 4900 v. Chr. deed een vroeg neolithische cultuur van jagers, vissers en verzamelaars zijn intrede die zich ook bezig houden met kleinschalige akkerbouw en veeteelt . Uit de gemeente Haren zijn geen vondsten bekend uit deze vroege periode van het neolithicum. Het duurde nog tot circa 3350 v. Chr. (midden neolithicum) voordat de eerste landbouwers in de gemeente Haren neerstreken. Het gaat dan om de boeren van de Trechterbekercultuur, beter bekend als hunebedbouwers (3350-2850 v. Chr.). De nederzettingen en grafmonumenten van deze cultuur werden bij voorkeur aangelegd op droge dekzandgronden in de nabijheid van beken en vennen. Men bedreef akkerbouw en veeteelt op kleine velden die in het bos waren opengehakt. Op de veldjes verbouwde men granen en verder hield men er koeien, varkens, geiten en schapen. Kleine akkertjes werden aanvankelijk bewerkt met graafstokken en hakken. Toen men grotere akkertjes in gebruik ging nemen ging men over op een door mensen of ossen getrokken graafstok (primitieve vorm van eergetouw). Het is eigenlijk geen echte ploeg, de houten punt (schoenploeg)  zorgt ervoor dat de grond werd opengescheurd. Een andere benaming voor deze ploeg is dan ook scheurploeg.

Afbeelding eergetouw Westfries genootschap

Eergetouw getrokken door mensen of ossen. Afbeelding Westfries Genootschap

 

Het dagelijkse menu werd aangevuld door jacht en visvangst en door het verzamelen van vruchten en noten.

In het late neolithicum (2850-2000 v. Chr., de periode van de Boerema-bijl), concentreerde de bewoning zich in grotere nederzettingen dan in het midden neolithicum het geval was. Veeteelt ging in deze periode een steeds belangrijker rol spelen, omdat het bos plaats had gemaakt voor een meer open vegetatie. Tot het late neolithicum behoren de Enkelgrafcultuur (ca. 2800-2400 v. Chr.) en de Klokbekercultuur (ca. 2450-1900 v. Chr.). Bestond de veestapel van de Enkelgrafcultuur net als bij de Trechterbekercultuur nog uit rund, varken, geit en schaap, in de Klokbekercultuur kwam daar het paard bij. In de akkerbouw vonden ook veranderingen plaats. De openheid van het landschap en daarmee de toename van grassen en kruiden had er toe geleid dat de bodem steeds moeilijker te bewerken werd met eenvoudige middelen als een graafstok of hak. Met de komst van het eergetouw of haakploeg werd de grond makkelijker te bewerken en werden de opbrengsten hoger. Intensiever grondgebruik leidde echter ook tot het teruglopen van de bodemvruchtbaarheid. De boeren uit het laat neolithicum kozen voor hun nederzettingen de droge dekzanden in de omgeving van beken of vennen uit.

De strijdhamer of hamerbijl van het Boeremapark is niet de enige uit die periode die in Haren gevonden is. Zo is er een hamerbijl uit het late neolithicum gevonden aan de Emmalaan in Haren (beekdal van de Drentsche Aa), eentje in de buurt van het hunebed bij Noordlaren en drie hamerbijlen in het gebied ten oosten van de Appelbergen (Nota Archeologiebeleid gemeente Haren, februari 2012. Auteurs: J. Molema, M. de Jong, A. Mennens-van Zeist).

De bijlen zijn afkomstig uit de Enkelgrafcultuur. Het woord zegt het al, in deze cultuur werd er slechts een overledene in een graf geplaatst. Waarschijnlijk is de Boeremabijl uit een dergelijk graf afkomstig. De bijl lijkt te gaaf om daadwerkelijk gebruikt te zijn, maar is meegegeven als grafgift. In de Enkelgrafcultuur begroef men de doden liggend in hurkhouding in een vlakgraf of onder een grafheuvel. Voor hun grafheuvels zochten ze behalve de plateauranden ook het open dekzandlandschap op. Zelfs hunebedden werden hergebruikt. In de hunebedden op de Glimmer Esch is aardewerkmateriaal van de Enkelgrafcultuur en Klokbekercultuur aangetroffen.

De enkelgrafcultuur dankt de naam aan het feit dat na de trechterbekercultuur mensen niet meer werden begraven op centrale plaatsen, maar apart in een graf waarin ze grafgiften meekregen vaak in de vorm van een standvoetbeker (zoals hieronder is weergegeven) en een strijdbijl. Onderzoekers zijn van mening dat de mensen uit de enkelgrafcultuur vaak mobiel waren en als een soort nomaden in het gebied rondtrokken waarbij men nog steeds de veeteelt en landbouw beoefende maar ook nog veel jaagden en visten.

Foto standvoetbeker

Standvoetbeker (afbeelding Emsland Museum)

Men werd gekleed begraven. In die periode was dat een tweedelige linnen tuniek (er was nog niet voldoende wol beschikbaar om kleding van te maken), een riem om de middel met houten beker, buidel, mes etc. eraan, leren schoenen en voor de mannen leren beenwindsels, indien nodig een bontmuts en soms droeg men barnsteen als sieraad. Als grafgiften werden een pot of beker, wapens, pijlpunten, mesje etc. meegegeven.

Grafheuvels lagen langs de weg/paden en ook de zgn. ‘veenwegen’ buiten de nederzetting die bestond uit huizen van 10/11 meter waarin mens en dier in dezelfde ruimte verbleven. We moeten ons hier geen ‘dorp’ bij voorstellen maar een verzameling verspreide huizen. Het was meestal een ‘bedoening’ met meerdere bijgebouwen waar ouders en volwassen kinderen gezamenlijk woonden, veilig en voordelig (zie foto).

Foto steentijdhuis

Steentijdhuis (Hunebedmuseum Borger)

Foto steentijdmeisje

Model gekleed volgens de mode van de late steentijd met in de hand de ‘Boerema-bijl’ (met dank aan Nadine Lemmers Hunebedcentrum Borger).