Laat ik het maar meteen toegeven: ik kan niet zoals de meeste mensen zomaar gewoon buiten lopen. Dat is niet ernstig, hoewel sommigen zich er aan storen. Het kan overigens wel besmettelijk zijn, dus u bent gewaarschuwd. Ik heb het al zolang ik me kan herinneren, in ieder geval sinds ik op mijn tiende serieus begon met vogels kijken. Opgroeiend in een huis met een grote bostuin op de grens van duinen en polder, een grote verzameling Heimans & Thijsse albums in de kast en een moeder met belangstelling voor de natuur, kon dat ook bijna niet anders.
Dus als ik op een grijze midwintermiddag door het Boeremapark loop, doe ik dat met de ogen en oren van een vogelaar: gespitst op het kleinste geluidje en de geringste beweging. Ik registreer een paar koolmezen, een houtduif, huismussen, kauwtjes, kokmeeuwen en meerkoeten. Geluiden zijn er nog weinig, op het rateltje van een winterkoning na, en het gesnater van de eenden en ganzen waarvan sommige duidelijk verschillende voorouders hebben gehad (soepeenden en -ganzen, in vogelaarsjargon).
Maar ik probeer ook te kijken en te luisteren als een vogel: waar is voedsel te vinden, waar is lekker dicht struikgewas om in te nestelen of in te vluchten bij gevaar, hoor ik in de buurt nog meer soortgenoten? En zo zie ik bijvoorbeeld dat er veel plekken zijn met een dichte ondergroei, waarvan de rododendrons het meest in het oog springen. Maar er staat ook hulst, en Amerikaanse framboos. Die laatste kan niet alleen dicht struweel vormen, maar is ook een van de vroegste voorjaarsbloeiers en wordt daarom druk bezocht door de eerste hommels en bijen. Er staan bomen die straks in het voorjaar mooie zangposten bieden, er is water en (mede dankzij het hertenkamp) het nodige voedsel.
Ja, het mag nu nog stil zijn in het Boeremapark, maar alles wijst er op dat dat over een paar maanden heel anders zal zijn. Wordt vervolgd ….
© Jørn Zeiler, 25 februari 2015